BACK IN THE USSR

Zaterdag 2 augustus, Bulgan

Als ik ’s morgens om 8 uur wakker word is het buiten al 35 graden, het wordt weer een hete dag. Om ons heen wordt het ger kamp stukje bij beetje afgebroken, de autochtonen gaan naar huis, wat rest is het vuilnis. Het sanitair in het kamp is te smerig voor woorden, dus iedereen pist en kakt tussen de graspollen. Na de eclips is de spanning er af en eigenlijk wil iedereen naar huis of doorreizen. Van onze Italiaanse medereizigers gaat het paar op huwelijksreis in een oud Russische busje (zonder airco) naar Ulaan Baator. Vijf dagen hobbelen door de prairie, ik ben benieuwd of het jonge huwelijk daar tegen bestand is. Een ander stel zou vandaag naar Khovd rijden, 400 kilometer naar het noorden. Om drie uur zijn ze nog niet weg, dus die mogen onderweg overnachten in een tentje. De rest van ons gezelschap heeft vanmorgen een bezoek aan de lokale markt op het programma, vanmiddag naar een zoutmeer en morgen bezoeken we een nomaden familie.

Omdat het zo heet is blijf ik voorlopig in de ger wat lezen, terwijl om de haverklap iemand de deur opendoet om nieuwsgierig naar binnen te kijken. Als je opstaat en je boek even weglegt, gaat er iemand in je stoel zitten pakt je boek en begint er in te bladeren. Mongolen zijn ontwapenend opdringerig. Ik lees het hele “Hollands Diep” uit en ben het hartgrondig eens met de vermelding “Beste tijdschrift van het jaar”. Daarna begin ik in “De uitlevering” van Roslund & Holström, een spannend misdaadboek dat me is aanbevolen door boekhandel Roodbeen in Nijkerk.

De lokale markt blijkt te bestaan uit de plaatselijke slager en de groenteboer en het bezoek aan de rivier is ook helemaal niks. Het is allemaal slecht geregeld. We dopen de ratelende Sunny om in Cloudy en slaan een nieuwe fles Dzjenghis wodka en Dzjengis zoutjes in voor vanavond. Het is verder een dag van gedwongen niks doen. Het slechte geregel van Cloudy begint te irriteren, ze loopt maar te klungelen en in haar mobieltje te praten. Eigenlijk gebeurt er helemaal niks van wat ze beloofd. Als ze dan ook nog twee comfortabele stoeltjes uit onze ger pikt om aan iemand anders mee te geven, is voor mij de maat vol en scheld ik haar maar eens uit. Of het daardoor komt weet ik niet, maar ze neemt even later afscheid van ons en draagt de
verantwoordelijkheid over aan een ander huppelkutje, herkenbaar aan een roze legging, die ze al 4 dagen (of langer) aan heeft.

Een verkoelend windje steekt op, maar verandert na 5 minuten in een stofstorm, waardoor je geen hand voor ogen meer ziet. Dit is geen plek om te wonen. De Italianen gaan op excursie, maar wij houden het voor gezien. Nina baalt van het niks doen en gaat een eindje wandelen. Niks doen is niet erg, maar gedwongen niks doen en wachten op wat niet komt, is ronduit vervelend. Ik werk aan mijn dagboek, er is nu
niemand meer. Een mooi moment om mijn neus uit te baggeren.

Ik realiseer me dat ik geen betere reisgenoot had kunnen treffen. Nina kan kaartlezen, heeft een uitstekend oriëntatievermogen, weet daardoor meestal feilloos de weg te vinden. Ze wil alles, maar dan ook álles weten, elke bezienswaardigheid wordt aan een grondige inspectie onderworpen, gidsen worden gespeld. Bij elke bocht van de weg vraagt ze zich wel wat af. Ze leest kranten, scheurt er dingen uit, wil niks missen en alles bewaren. Vluchtigheid bestaat niet. Ze is absoluut verslaafd aan internet, kan uren mailen en sites bekijken. Ze is stoer, heel onafhankelijk en als het er op aan komt zeikt ze niet. En ze is praktisch: “Als je scheten wil laten moet je dat maar doen (dan kan ik dat tenminste ook)”. Als ze niks zegt is ze het er meestal niet mee eens of voelt ze zich niet lekker. Nina kan ook onverwacht opvliegend zijn en is ook best wel eens humeurig, vooral als ze te weinig slaap krijgt. Ze kan er heel casual bijlopen, maar er is weinig voor nodig om haar te transformeren tot een dame, waar je mee gezien wil worden.

’s Avonds blijkt dat er nauwelijks nog wat te eten is in ons kamp. We vorderen een ouwe jeep en gaan met twee chauffeurs naar Bulgan, waar we een restaurantje vinden, althans een plek waar men bereid is om wat voor ons te koken. Een paar uur later hebben we lekker dumplings gegeten, een flesje Dzenghis soldaat gemaakt en vriendschap gesloten met de chauffeurs. We rijden luidkeels zingend terug naar het ger kamp. Als Mongolen gezopen hebben gaan ze altijd zingen. Wij doen ook een duit in het zakje met het eerste couplet van het Wilhelmus en “De meeste dromen zijn bedrog”. Terug in het kamp geven onze vrienden nog een recital voor de hongerige Italianen (die niet meewilden) die dat beantwoorden met Italiaanse
volksliedjes.

Een van de Italianen vraagt me of ik schrijver ben, omdat ik steeds aantekeningen maak en elke dag een tijdje achter mijn laptop doorbreng. “Vandaag wel” antwoord ik en ik bedenk dat het eigenlijk best een goed idee is om op al die briefjes die je van de douane steeds weer in moet vullen bij beroep “Schrijver” te zetten, dat staat interessanter dan “Directeur”, wat ik vaak gebruik.

vorige - volgende