Voor het eerst in 10 dagen een bewolkte hemel en een heerlijke temperatuur, de nacht was zelfs fris. Geen wonder dat veel Syriërs hier met vakantie zijn. Er zijn ook vrijwel geen buitenlanders, waarom zou je ook, de Turkse Riviera met prachtige resorts is hier niet ver vandaan. Syriërs hebben een ander ritme. We gingen gisteren laat eten, na tien uur, maar pas tegen elven liep het restaurant vol (menukaart alleen in het Arabisch, het personeel spreekt niks anders dus op de gok besteld) en een ander restaurant waar een bandje speelde ging pas om 11 uur open. Alles speelt zich buiten af, dus het hele hotel geniet tot diep in de nacht mee van het bandje en vanmorgen wordt ik gewekt door een lawaaierige bulldozer die waterplanten van het strand schept. Vanmorgen gaan we niksen, wat persoonlijk onderhoud, dagboek bijwerken en een beetje zwemmen. Afkicken van het Midden Oosten. Vanmiddag rijden we naar Damascus, want vannacht vertrekken we naar Moskou. Maar ik heb buiten Nina gerekend. Die is nog niet klaar met Syrië. Ze heeft in de Lonely Planet nog wat bezienswaardigheden ontdekt waar we “toevallig” langs komen. De eerste stop is een kruisvaarders kasteel uit de middeleeuwen: “Krak de Chevaliers”. Oorspronkelijk gebouwd door de emir van het nabijgelegen Homms, een eeuw later tijdens de eerste kruistocht (omstreeks 1000) veroverd en in de navolgende 200 jaar uitgebreid tot de huidige omvang, waar wel 2000 mensen konden verblijven. Het is een enorm kasteel, een onoverwinnelijke vesting, die pas aan het eind van de 13e eeuw werd opgegeven, omdat het gedaan was met de kruistochten en de Christelijke invloed in de regio. Sinds die tijd is er niks
veranderd aan het kasteel en het heeft de tand des tijds goed doorstaan.
We eten wat in een restaurantje bij het kasteel. Er zitten vier zwaar gesluierde vrouwen. Ik heb medelijden met een jongetje dat naar ze toe loopt, hij kan niet eens zien wie zijn moeder is, zelfs niet wat de vóór- of achterkant is. Er is geen man te bekennen, die ligt
waarschijnlijk ergens een tukkie te doen. Het wordt komisch als de vrouwen hun eten krijgen, ze moeten voor elke hap hun sluier optillen. Ik kan mijn ogen er niet van af houden. Dat wordt één van de vrouwen blijkbaar zat, want ze gaat met haar rug naar me toe zitten, zodanig dat ik ook de anderen niet meer kan zien. Die vrouwen kunnen zich beter gewoon kleden. Dit wekt alleen maar nieuwsgierigheid naar wat er onder zit. In ieder geval hakken en gelakte teennagels.
Het is vier uur als we bij het kasteel vertrekken en nog is het niet genoeg. Er is nog één klooster onderweg dat Nina écht niet wil missen. Houdt ze dan nooit op? Het is nog 150 kilometer naar Damascus. Ik heb er eigenlijk geen zin meer in, maar hou dat voor me.
Onderweg komt het gesprek op de liefde. We hebben het er allebei moeilijk mee. Zij omdat hij het niet zeker weet en ik omdat zij op drift is geraakt. We pinken een traantje. We praten over muziek die bij verliefdheid hoort. Voor mij zijn dat “My Cherie Amour” van Stevie Wonder, “Don’t dream it’s over” van Crowded House, “Isn’t it Time” van de Babys en het ultieme “God Only Knows” van de Beach Boys. Voor haar zijn het “Wish I did’nt miss you” van Angie Stone, zo’n beetje alles van Jean Jacques Goldman en “Halt mich”, “Bau ein Bett aus Rosen” en “Flugzeuge in Bauch” van Herbert Grönemeijer en “Holiday in Spain” van Bløf en the Counting Crows. Wat muziek betreft is er wel meer dan een generatie verschil tussen ons.
De weg is stoffig, voor zover er bomen staan zijn ze grijs. Van de combinatie stof en smerige uitlaatgassen moet ik steeds hoesten. Ik neem nog een pufje. Het is ongezond wonen in deze zandbak. Er wordt onvoorstelbaar hard gereden en we schrikken ons de pleuris als we langs een net gebeurd ongeluk rijden. Een auto is totaal geplet. Het is denk ik het vijfde ongeluk dat we onderweg tegenkomen.
Omstreeks half zes slaan we af richting Mar Musa, een klooster dat 20 kilometer verder tegen de bergen geplakt moet zijn. Ik heb er een hard hoofd in en zeg dat ook. Vóór het donker wordt wil ik weer op de grote weg zijn. Maar de weg naar het klooster blijkt nieuw geasfalteerd en we rijden in de avondzon door een wondermooie woestijn. Hier is werkelijk niks, alleen zand en bergen. Het klooster blijkt alleen bereikbaar via een in de rotsen uitgehouwen trap van anderhalve kilometer. Ik zeg tegen Nina dat ze maar vooruit moet gaan en dat ze gek is. Maar een half uur later sta ik ook na te hijgen in een klooster dat in de zesde eeuw gebouwd is en dat nu dienst doet als een soort herberg. De monniken hebben een nieuw klooster gebouwd, nog hoger en niet toegankelijk. De bijbehorende kerk is bijzonder, gezellig als een huiskamer met tapijten op de vloer en boekenkasten tegen de wand. Prachtige eeuwenoude fresco’s versieren de muren en het plafond. Het avondlicht valt in zichtbare stralen door de hoge ramen naar binnen. We zijn er stil van. Op zo’n plek kan ik me voorstellen dat mensen geloven. Zou bidden misschien helpen?