Dinsdag 23 mei 2000 Tsagaannuur (20.00 uur)

Het vissen is een sof. Met de Landcruiser rijden we een paar kilometer naar het noorden tot we bij de rivier Shiskhod Gol komen. Het vistuig is 20 jaar oud en raakt voortdurend in de war. De wind is ijzig en ik ben m’n muts vergeten. Kanbator is ook meegegaan en doet ‘t zonder hengel. Gewoon een draadje met een blinkertje eraan. Hij vangt ook niks. Na twee stekkies geven we het op en gaan terug. Tering wat is het koud. We drinken wodka met Bataa Sodov, de worstelaar. Vragen hem om naar een oud mes en dito zadel uit te kijken, kuieren nog wat door ‘t dorp, maken de dag van de enige winkel goed door de aankoop van wodka, sigaretten en snoep (Tg 12.000) en gaan rozig van de wind en de wodka naar bed. Het zicht buiten wordt steeds slechter en het begint te regenen. Niamsurin belooft me dat ze morgen mijn haar zal knippen.

Plotseling wordt er op de deur gebonsd. Een vrouw vraagt zenuwachtig in redelijk Engels of onze chauffeur haar zwager wil ophalen om hem naar het ziekenhuis te brengen. Hij is plotseling heel ziek geworden. Zij blijkt de zuster van Bataa, onze worstelaar te zijn. Bij de dokter, die achter ons woont, is ze al geweest, maar die is dronken en de verpleegster ook. Terwijl ze dit zegt, moet ze hartelijk lachen. Dat was me al eerder opgevallen. Mongolen lachen niet alleen als ze lol hebben, ze doen het ook als een ander iets stoms doet. In het warenhuis in Ulaan Baatar liet een meisje een glazen potje aan barrels vallen en de hele verdieping (inclusief zijzelf) stond zich te pletter te lachen. En toen we uit Khatgal wegreden, bleek de chauffeur z’n trui vergeten te zijn. Purev kwam niet meer bij en ze zaten vijf minuten te lachen. We gingen niet terug om de trui op te halen.