Donderdag 18 mei 2000 | Mõrõn - Khatgal

Goed dat ik gisteren in bad ben geweest, want vanmorgen is er geen warm water. Het is lekker weer en de temperatuur stijgt tot boven de twintig graden. Voordat we de laatste 100 kilometer naar Khatgal aanvangen, gaan we de “stad” in. Maar een probleem is dat onze chauffeur zoek is. Gisteravond is hij onze terugreis gaan regelen, hij had beloofd terug te komen, maar is er ‘s morgens om negen uur nog niet. Purev kijkt bezorgd. Maar hij kan nooit ver weg zijn. Waar moet hij naar toe? Waarschijnlijk tegen een lekker ding aangelopen. Om half tien komt hij aanzetten met een vriend, waar hij zegt geslapen te hebben. De tickets zijn geregeld.

Ik wil een hoed tegen de zon en we willen geschenken inslaan voor de nomaden die we gaan bezoeken: drank, snoep en zeep. De eerste winkel ziet er niet slecht uit, maar er is niemand, alleen een jongen die oppast, maar ons niets wil verkopen. Aan de overkant is een winkel die er niet uitziet, maar waar alles te koop is. Alleen geen hoed, ook niet in de department store (wat een armoe …..). Dan maar naar de markt, een stoffige beweging waar honderden mensen door elkaar heen krioelen, het meel per baal te koop is, motoronderdelen, meubilair, stoffen, kleding. Allemaal goedkope rotzooi. Maar wel een hoed, niet helemaal mijn maat, maar wat wil je?

We hobbelen in twee uur naar Khatgal, alweer een stoffige troosteloze plek met houten huizen. Een paar kilometer voorbij Khatgal, direct aan de oever van het Khövsgöl Nuur (meer), is het kamp waar we twee nachten zullen blijven. Een houten gebouw met de kantine waarboven een vrouw (die Frans spreekt) en haar dochter wonen. Wij worden ondergebracht in gers die op het terrein staan. De kachel wordt opgestookt, het zonnetje schijnt en het uitzicht over het meer is adembenemend. Khõvsgõl Nuur is 2.760 vierkante kilometer groot met water zo puur dat het drinkbaar is, omringd met lariksbossen. Jammer dat het nog vrijwel geheel bedekt is met een dikke laag ijs, waardoor de temperatuur in de directe omgeving van het meer 10 graden lager is. Vooral als de wind over het meer blaast is het niet echt lekker. Het meer is 1.256 kilometer lang en 30 kilometer breed. Omringd door bergen van 3.000 en meer meter hoog. De toppen zijn bedekt met sneeuw. Misschien hadden we beter een paar weken later kunnen komen, dan was het meer ontdooid en waren de larixen groen geweest. Maar we hadden het slechter kunnen treffen, tijdens ons verblijf schijnt de zon.

Diezelfde middag nog zijn er paarden voor ons geregeld en we maken een rit van drie uur. Mongoolse paarden zijn klein, maar ijzersterk, vanwege de kou bedekt met een dikke vacht en staarten tot de grond. We kunnen kiezen uit twee zadels. Zachte, zogenaamde “Russische zadels” of “Mongoolse” die van hout zijn, met rechtopstaande zijden voor en achter, waardoor een normaal mens een zakverstuiking zou oplopen. Mongolen zeggen dat de houten zadels vooral bij lange ritten beter zijn. Wij vrezen zadelpijn en kiezen de Russische. Prachtige rit door bossen, rivieren en langs een ravijn langs het meer. Ik heb een gevlekte hengst, mooi paard, maar ik houd er wel een zere reet aan over. Dit is nog maar het begin.

We ontkurken een fles wodka en gaan naar het bevroren meer om een ijsklontje uit te hahhen. Daar treffen we twee Koreanen met een gids die whisky (met ijs) drinken, gedroogde inktvis eten en een vuurtje stoken. Zij zijn hier één dag, gaan morgen weer terug en zijn vastbesloten ieder jaar terug te komen, zo mooi vinden zij ‘t. Als het kouder wordt gaan we naar de ger waar het kacheltje brand. De kunst is om ‘m aan te houden.