Na ontbijt op onze kamer en suite, nemen we afscheid van het zomerkamp aan de voet van de 2.000 meter hoge Khushi Bihin Uul. Het weer is aanzienlijk verbeterd. Er schijnt een lekker zonnetje en Mongolië ziet er een stuk beter uit. Maar de wegen worden er niet beter op. We moeten 300 kilometer over de slechtste wegen van Mongolië met uitzichten en panoramas die voortdurend veranderen en zichzelf steeds weer overtreffen. We stoppen regelmatig om fotos te maken en de benen te strekken. We gaan heuvel op en heuvel af. Plotseling staan we in de sneeuw, dan weer regent het een beetje. We zijn in ieder geval blij dat we voor de terugweg een vliegtuig geboekt hebben, zodat we dit gehobbel en geschud niet nog eens twee dagen hoeven te ondergaan.
We vertrekken om negen uur en arriveren pas aan het eind van de middag gebroken in Mõrõn, hoofdplaats van de provincie Khõvsgõl met 28.000 inwoners. Zoiets als Nijkerk, maar dan anders. Niks is heel, alles is smerig en stoffig. Hotel Gobi, waar wij verblijven, is een van de nieuwste gebouwen, twee jaar gelden gebouwd en toch valt ook dat bijna uit elkaar. Onze kamer is verrassend comfortabel. Er is een ligbad en er wordt warm water beloofd. Het hotel zit vol, want het vliegtuig naar Ulaan Baatar kon die dag niet vertrekken, omdat het nooit gearriveerd is. Hopelijk is het volgende week, als wij terug gaan, wel op tijd.