Dinsdag 23 mei 2000 Tsagaannuur (09.00 uur)

De koude wind die gisteren opstak heeft de hele nacht om het huisje gehuild en is niet meer gaan liggen. We hadden het kunnen weten, want Galsan Tschinag schrijft in “Land van de toornige wind”: “De 22ste van iedere maand brengt altijd een weersverandering en aan de tijd en de aard van de verandering kun je afleiden hoe de laatste dagen van de maand, tot de 30ste, er uit zullen zien”. Dat laatste wordt niet toegelicht, dus of de ijzige kou aanhoudt, valt niet te voorspellen. Er ligt verse sneeuw op de bergtoppen in het noorden die de grens met Rusland vormen. Het regent, waait, het is koud kutweer. Ik word weer wakker met pijn in mijn rug en geef de schuld aan het harde bed van berkenstammetjes zonder matras. Voor de buitendeur is een klein snoeperig hondje aan komen waaien. De kachel wordt opgestookt en ik schrik als ik in de spiegel kijk, mijn haar staat recht overeind. De kok heeft water warm gemaakt, ik maak mijn gezicht nat en veeg het vuil eraf met een handdoek. We zullen wel stinken. Gelukkig heb ik een slecht reukvermogen. Het ontbijt wordt kariger, het brood is een week oud, de eitjes zijn op en er is ook geen sapje meer. Wel smeerkaas en Nescafé uit Zwitserland, jam uit Frankrijk, Lipton thee uit Polen en Bajkal mineraalwater uit Rusland. Ons personeel kluift als ontbijt op schapenribben.

Gisteravond werd het toch nog gezellig. Na een wandelingetje naar het plaatselijke basketbalveldje, troffen we ons hele gezelschap bij kaarslicht aan de keukentafel. De worstelaar trakteerde op een flesje vodka. Puruma en Anuka zongen Engelse en Mongoolse liedjes: Kortjakje in het Engels en Happy Birthday, op school geleerd van de Amerikaanse onderwijzeres. Puruma schrijft op de muur in feilloos Engels “Hello, how are you, I’m Puruma and I’m 12 years old”. Haar zusje doet haar na in het Mongools met cyrillische letters en Puruma vertaalt dat weer in het Engels. Zij wil later vertaalster worden.

Baataa Sodov is kampioen Mongools worstelen van het district Mõrõn. Hij doet ook aan vrij worstelen, verhuurt paarden en heeft een camping aan het eind van de wereld. Daar waar de weg ophoudt aan de voet van de bergketen die de grens met Rusland vormt. Maar hij komt niet verder, heeft geen geld meer en denkt over verkopen. Er staat nu een gebouw, maar hij heeft geen geld voor een generator om elektriciteit op te wekken en water op te pompen. En met in totaal 100 bezoekers per jaar in heel Tsagaannuur, zal hij hoogstens enkele tientallen gasten krijgen. Hij gelooft er niet meer zo in.

Het “hotel” van Kanbator en Niamsurin heeft geen naam en is ook niet als zodanig herkenbaar. Het bestaat uit een rechthoekige uit lariks stammetjes opgetrokken blokhut, waarvan de kieren zijn dichtgestopt met mos. Er zijn vier kamers: de woonkeuken, de slaapkamer van Kanbator en Niamsurin en de twee hotelkamers. Er zijn twee buitendeuren en geen binnendeuren, behalve eentje van nauwelijks een meter hoog die hotel en privé van elkaar scheiden. Omdat Kanbator kunstschilder en dus creatief is, heeft hij de binnenmuren op bijzondere wijze gedecoreerd. De plafonds zijn van boomschors, de muren geschilderd in wisselende patronen, soms imitatiestenen. Het plafond in de keuken is ook in patronen beschilderd, maar nog niet helemaal af. In het hele huis ligt losse vloerbedekking op de ongelijke vloeren. Alles is zelf getimmerd. Onze bedden zijn van berkenstammetjes. Er is elektriciteit, noch stromend water. Dus geen kranen en ook geen stofzuiger. De vloeren worden geveegd met een bezempje. Voor de buitendeur ligt een schapenvel als deurmat. De kozijnen zijn blauw geverfd, het hekje rond de veranda wit. Alle verf geeft af, dus je moet er niet tegenaan gaan staan. Op de grote keukentafel is zeil getimmerd. In het midden staat een vertakt berkenstammetje waar Kanbator zijn schilderspullen aan gehangen heeft. In de slaapkamer van Niamsurin en Kanbator staat een groot tweepersoonsbed dat de helft van de kamer beslaat. In de andere helft slapen Puruma en Anuka. In de keuken staat ook een kaptafel met spiegel waar de meisjes voortdurend zitten te tutten. De ruimtes worden verwarmd door twee ijzeren houtkachels waarop ook gekookt wordt. Water moet gehaald worden uit het meer. Toch nog zo`n vijf minuten lopen. Puruma sleept dan ook voortdurend met emmertjes en kannetjes. Andere gezinnen hebben een kros met jerrycans. Het toilet is een houten kot op 20 meter van het huis, een spleet tussen de planken vloer. Er zit aan de buitenkant van de deur een knip om te voorkomen dat ie gaat klapperen in de wind. Van binnen hoef je `m niet af te sluiten, want de planken komen niet zo hoog, je kunt naar buiten kijken terwijl je zit te schijten en voorbijgangers zien je ook zitten persen. Het kot is blauw geweest, maar de verf is er af gewaaid. In het hotel komen zelden gasten. In heel Tsagaannuur komen maar ca. 100 toeristen per jaar, voornamelijk buitenlanders, Mongolen kijken wel uit. Niamsurin en Kanbator hebben een topweek: vier nachten met bijna volle bezetting à $ 2,5 per persoon, per nacht.